Kruipwilg

Deze wilg is een lage heester met onderaardse stam, kruipend, soms uitgebreide vlakten bedekkend. De takken staan rechtop, zijn dun, de jonge behaard of viltig, de oudere kaal, bruin of bij zeer oude heesters geel.

De bladeren zijn klein, rondachtig-eirond of smal-elliptisch tot langwerpig-lijnvormig (1:1 à 10), spits of met een korte rugwaarts-gekromde spits of lang-toegespitst, aan de rand teruggebogen of vlak, gaafrandig of soms met kleine tandjes, eerst aan weerszijden zijdeachtig-behaard (de haren liggen in de richting van de middennerf), later zeldzaam aan weerszijden, meestal alleen vanonder zijdeachtig-behaard of aan weerszijden kaal wordend, vanboven iets glanzend, dof- of vuilgroen, vanonder bleek- of grijsgroen. Steunbladeren zijn meestal alleen aan de loten aanwezig, zij zijn elliptisch of smal-lancetvormig.

De katjes zijn zeer kort of iets langer gesteeld, de mannelijke zijn eirond tot kort-cilindrisch (1:1 à 2), de vrouwelijke bijna bolrond tot langwerpig-eirond of langwerpig-cilindrisch (1:1 à 4), meestal dichtbloemig. De katjesschubben zijn naar boven zwartachtig of zwartpurper, aan weerszijden behaard. De klier is klein, langwerpig of langwerpig-eirond, afgeknot.

in de mannelijke bloemen zijn de meeldraden kaal, de knopjes eerst roodachtig, daarna geel en na het stuiven zwartachtig. In de vrouwelijke bloemen is het vruchtbeginsel gesteeld (de steel is 2-3 maal zo lang als de klier), klein, kegelvormig, stomp, later bijna cilindrisch-verlengd, grijsviltig (zelden kaal), later kaler wordend. De stijl is meestal kort of ontbreekt, de stempels zijn korter of langer, ongedeeld of meer of minder gespleten, geel of roodachtig. 1,5 dm-1 m. April, mei.

 

Krentenboom

Krentenboompje (Amelanchier) is een geslacht van ongeveer 25 soorten struiken uit de rozenfamilie (Rosaceae). Het geslacht is inheems in de gematigde gebieden van het noordelijk halfrond. De meeste soorten komen voor in Noord-Amerika, enkele soorten komen in Eurazië voor.

Krentenboom

Het krentenboompje is een breeduitgroeiende, bladverliezende struik die maximaal 10 meter hoog kan worden. In Drenthe, Overijssel en Limburg komt het vaak verwilderd voor.

 

Beuk

De beuk (Fagus sylvatica) is een plant uit de napjesdragersfamilie (Fagaceae). Het is een van nature in Europa voorkomende boom. 
De wetenschappelijke naam van het geslacht is afkomstig van Latijn fagus (beuk) mogelijk van het Griekse phagein (eten) verwijzend naar de eetbare nootjes van de beuk.

De soortaanduiding sylvatica is afgeleid van Latijn silva (bos) betekent in de bossen in het wild groeiend.

De beuk kan tot 46 meter hoog worden. De stam is glad en grijs en de bast is dun, waardoor de boom bij plotse blootstelling aan zonlicht gevoelig is voor schorsbrand. Het blad is veernervig, licht gegolfd en licht glanzend.

Beuk

De plant is eenhuizig; er zijn dus mannelijke en vrouwelijke bloemen aan dezelfde boom. De knoppen zijn langwerpig en geschubd. De bestuiving vindt plaats door de wind. De beuk kan goed tegen schaduw. Het is een climaxsoort.

De beukennootjes worden omsloten door een napje, dat gevormd wordt uit de vruchtbladen en de schutbladen. In elk napje zitten twee nootjes. Als de nootjes rijp zijn opent het napje in vier delen en vallen de beukennootjes op de grond. De beukennootjes worden onder andere verspreid door eekhoorns, die ze als wintervoorraad gebruiken. Beukennootjes, die tot de echte noten worden gerekend, zijn voor menselijke consumptie geschikt.

Beuk2

De beuk gedijt goed op vochthoudende, goed doorlatende, kalkrijke, leemhoudende bodem. Hij verdraagt hoge waterstanden of droge zandgronden niet. De boom leeft in symbiose met de schimmel mycorrhiza.

In België komt de beuk algemeen voor in Vlaanderen, maar is zeer zeldzaam in de polders. In Wallonië is hij algemeen in de Ardennen, langs de Maas en in Brabant en elders vrij algemeen tot vrij zeldzaam. In Nederland is hij algemeen op de hogere gronden op zand, leem en mergel en in de binnenduinen, maar zeldzaam tot zeer zeldzaam op de Waddeneilanden en in laagveen- en zeekleigebieden. De beuk komt in het algemeen veel voor in Europa en westelijk Azië en is nu wereldwijd verspreid in gematigde klimaatzones. De boom groeit goed op een zonnige of licht beschaduwde plaats, in matig rijke en vochthoudende grond en houdt van lange warme zomers.


Beuken worden 200 tot 400 jaar oud.

Bron: Wikipedia

 

Esdoorn

 De gewone esdoorn (Acer pseudoplatanus) is een boom die van nature in Zuid- en Midden-Europa voorkomt. In Nederland en België is hij sinds lang ingeburgerd en wordt hij tot 30 m hoog.

Deze soort heeft stevige twijgen die dikke tegenoverstaande knoppen met bleekgroene knopschubben dragen. De bladeren zijn vijflobbig en handnervig, bovenaan donkergroen, onderaan blauw-groen tot grijsrood. De toegespitste lobben zijn ongelijk gekarteld. De bladeren verschijnen iets voor de bloemen.

De bloemen zijn geel-groen en ontstaan in hangende, aan de basis samengestelde trossen, in één tros kunnen mannelijke, vrouwelijke en steriele bloemen voorkomen.

Net als alle esdoorns heeft deze soort gevleugelde vruchten, die twee aan twee bij elkaar zitten. De vleugels van de vruchten vormen een scherpe tot een rechte hoek, smaller aan de basis. Deze vruchten ontkiemen de volgende lente. Ze zijn giftig voor paarden.

Vruchten

De gewone esdoorn heeft graag een diepe frisse grond, maar groeit ook op arme slechte grond. De soort is wel gevoelig voor bladluizen en meeldauw.

Onderzoek van de Universiteit Utrecht toonde in 2016 aan dat de gewone esdoorn en, in mindere mate, de vederesdoorn(Acer negundo) veroorzaker kunnen zijn van atypische myopathie en daarom giftig zijn voor paarden.

Bron: Wikipedia

 

Berk

Berk (Betula) is een geslacht van bomen uit de berkenfamilie (Betulaceae). De bomen van dit geslacht komen verspreid voor over het noordelijk halfrond: ze zijn uiterst winterhard. Enkele soorten zijn op Groenland en IJsland de enige bomen die er van nature voorkomen. Doordat berken ondiep wortelen zijn ze slecht bestand tegen droogte.

Kenmerkend voor enkele berkensoorten is het in horizontale banden afbladderen van de bast op de stam. De nieuwe bast is soms wit, maar kan afhankelijk van de soort ook rood of zoals bij de meeste soorten bruin zijn.

Berk

De mannelijke bloeiwijze van berken heeft gele, hangende rupsvormige katjes, die reeds voor de winter aanwezig zijn. De staande vrouwelijke bloeiwijzen onder aan de mannelijke bloeiwijzen zijn met knopschubben omgeven. De verspreiding van stuifmeel vindt plaats door de wind. De vrucht is een klein dubbelgevleugeld nootje.

Berk2

Omdat sommige berkensoorten voor en bij het uitkomen van het blad een zeer sterke sapstroming hebben, worden deze in de herfst en winter gesnoeid.

Bij voorkeur groeit de berk in moerassige streken, maar hij stelt weinig eisen aan zijn omgeving en komt dus in alle milieus en grondsoorten voor. In het hoge noorden of tegen de boomgrens kan de berk zich niet meer overeind houden en kruipt dan als een struik over de grond. Daar is de dwergberk (Betula nana) een van de laatste bomen die nog opgewassen is tegen de barre omstandigheden. Ook in de toendra krimpt ze tot het formaat van een kleine struik.

Bron: Wikipedia