Stijf Havikskruid

Stijf havikskruid (Hieracium laevigatum) is een vaste plant, die behoort tot de composietenfamilie. Hij lijkt sterk op boshavikskruid. De plant is te vinden op droge, min of meer voedselrijke grond in lichte bossen, grazige bermen en heidevelden, op muren, soms in schraalland en veenmosrietland. Stijf havikskruid staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als algemeen voorkomend en stabiel of toegenomen.

Stijf Havikskruid2

De plant wordt 15 - 120 cm hoog. De rechte stengels zijn bovenaan, maar soms ook vanaf de voet, vertakt en hebben een sterk wisselend aantal stengelbladeren. Van de rozetbladeren zijn er tijdens de bloei soms nog 1 - 2 aanwezig. De langwerpige, kortgesteelde, 8-18 cm lange en 1,8 - 2,5 cm brede rozetbladeren zijn naar de bladvoet versmald en kunnen gaafrandig tot grofgetand zijn. De stengelbladeren zijn vaak bijna zittend.

Stijf Havikskruid

Stijf havikskruid bloeit van juli tot in de herfst met gele, 9 - 11 mm lange bloemhoofdjes, die in een tuil staan gerangschikt. Het hoofdje bevat alleen lintbloemen. De omwindselblaadjes staan niet af en waarvan er een aantal vaak een toegespitste top hebben. Er kunnen korte klierharen voorkomen. De bloemhoofdjesbodem is weinig behaard en de tanden rondom de putjes van de bloemhoofdjesbodem zijn niet haarachtig verlengd. De stijlen zijn geel tot bruin.

Stijf Havikskruid3

De vrucht is een 3 mm lang en 0,7 mm dik, geribd nootje met vruchtpluis.
Stijf havikskruid is een drachtplant.

Bron: Wikipedia

 

Sporkehout

Sporkehout (Rhamnus frangula, synoniem: Frangula alnus) is een plant uit de wegedoornfamilie (Rhamnaceae). De plant lijkt een beetje op de wegedoorn (Rhamnus cathartica). In Nederland komt de plant vooral voor in het oosten en zuiden en in de duinen, terwijl in België de soort algemeen is behalve in het kustgebied. 
Andere namen voor sporkehout zijn spork, gewone vuilboom, bloedboom, pijlhout, hondskers, honzehout, sprokkel, peggehout, duvelskeersj, houtjeshout, buskruithout, en stinkboom, en die hangen meestal samen met het (vroegere) gebruik ervan.

Sporkehout

Rhamnus is afgeleid van het Griekse "rhamnos" (naaien of steken), een verwijzing naar de dorens. De soortnaam Frangula komt van het Latijnse "frangere" (breken), omdat de takjes makkelijk breken (als in fragiel).
Sporkehout is een bladverliezende, meestal meerstammige struik van 3-6, bij uitzondering 7 m hoog, maar soms een kleine boom met een stamdiameter tot 20 cm. De schors is donker paarsbruin, met heldergeel hout dat zichtbaar wordt als de bast wordt verwijderd. De scheuten zijn donkerbruin en de winterknoppen, die geen knopschubben hebben, worden alleen beschermd door de dicht behaarde buitenste bladeren. De jonge bladeren zijn karakteristiek goudbruin. De bladeren zijn eirond, 3-7 (-11) cm lang en 2½-4 (-6) cm breed, met een toepgespitste top, een gave rand, een wigvormige voet, en een bladsteel van 8-15 mm lang. De 6-10 paren van prominent gegroefde nerven zijn aan de onderkant licht donzig behaard. Ze staan verspreid langs de stengels.

Sporkehout3

De bloemen zijn klein, 3-5 mm in diameter, stervormig met vijf groenwitte spitsdriehoekige bloemblaadjes, tweeslachtig, en staan met 2-10 samen in de bladoksels. Sporkehout bloeit tussen april en juli en wordt door insecten bestoven. De vrucht is een kleine bes (eigenlijk een meerkernige steenvrucht) van 6-10 mm in diameter, die rijpt van groen via rood tot donkerpaars of zwart, waarbij opvalt dat in de late zomer aan dezelfde tak alle kleuren bes tegelijk voorkomen. De bes bevat twee halfronde grijsbeige steenkernen van 5 mm lang.

Sporkehout2


Sporkehout prefereert een zure grond, groeit in vochtige bossen en venen en is een kensoort voor de klasse van de wilgenbroekstruwelen (Franguletea). Buiten de duinen groeit hij in dezelfde biotopen als de wilde kamperfoelie. Beide soorten houden van vochtige maar niet natte ruwe humus in de grond. Sporkehout heeft baat bij het afhakken doordat de stronken weer snel veel nieuwe takken maken. De soort is waardplant voor de dagvlinders citroenvlinder en boomblauwtje. Ook een aantal motten leeft van het blad van deze heester zoals de sporkehoutspanner (Philereme vetulata), de grote boomspanner (Triphosa dubitata), de rossige haakbladroller (Ancylis obtusana), en de vuilboomooglapmot (Bucculatrix frangutella) die het blad mineert. Tot slot is het sporkehout ook nog een waardplant voor de wants Apolygus rhamnicola, en de bladvlo Trichochermes walkeri.

Sporkehout4

De bladeren van wegedoorn en sporkehout hebben vaak oranje zwellingen die worden veroorzaakt door kroontjesroest Puccinia coronata. De bessen worden voornamelijk gegeten door frugivore (vruchtetende) vogels zoals grote lijster, kramsvogel en fazant, die zo de zaden verspreiden in de uitwerpselen. Omdat deze struik zo´n lange bloeiperiode heeft, is het een zeer belangrijke drachtplant voor honingbijen.

Bron: Wikipedia

 

Smalle Stekelvaren

De smalle stekelvaren (Dryopteris carthusiana) is een overblijvende varen uit de niervarenfamilie (Dryopteridaceae). De soort is vooral te vinden in vochtige loof- en naaldbossen.
De plant heeft een kortkruipende wortelstok waaruit enigszins slordige, trechtervormige bundels bladeren groeien. Dit beeld wordt nog versterkt doordat de wortelstok vaak vertakt is zodat meerdere bundels dicht op elkaar groeien. De bladeren worden 40-60(-90) cm lang en doorgaans 10-15 cm breed, hebben een lange bladsteel en overwinteren merendeels niet. Ze zijn lichtgroen, variabel van vorm en tot drievoudig geveerd. De weinige schubben op de steel zijn eenkleurig lichtbruin en doorzichtig. De sori zijn relatief klein en het indusium draagt geen klieren. Planten die groeien op lichte, moerassige plaatsen hebben soms bladeren die stijf rechtop staan met de pinnae horizontaal gedraaid.

Smalle Stekelvaren

De smalle stekelvaren is minder kieskeurig dan de meeste andere soorten van het geslacht. In open gebied prefereert hij moerassige, voedselarme tot matig voedselrijke, zure tot zwak zure bodem. Hij is meestal te vinden in loof- en naaldbossen, langs beken en sloten, op kapvlaktes, langs houtkanten en op puinhellingen. Soms ook in heel natte plaatsen zoals broekbossen, rietland en veenmoerassen. In bewoonde gebieden groeit hij soms op oude muren. Ook is hij te vinden op dijken met beschoeiing van basalt. De soort verdraagt enige beschaduwing zonder veel verlies van groeikracht, maar neemt de lichtsterkte af tot minder dan 25% van het daglicht dan kwijnt hij weg. De plant past zich aan aan weinig licht door het vormen van dunnere en grotere bladeren.

Smalle Stekelvaren2

De gametofyten van deze soort komen gemakkelijk tot zelfbevruchting. Daardoor kan een enkele ontkiemde [spore] al een nieuwe populatie vormen en is de soort in staat snel nieuwe gebieden te koloniseren.

Smalle Stekelvaren3

De wortelstok is in staat bosbranden te overleven en de plant is in staat brandvlaktes snel te bevolken. Van de drie Europese stekelvarens is dit de snelst groeiende, maar ook de minst schaduwtolerante. De smalle stekelvaren heeft vaak een arbusculaire mycorrhiza (Arum-type en Paris-type), maar is er niet van afhankelijk. De plant wordt graag gegeten door herten en huisvee.

Bron: Wikipedia

 

Smalle weegbree

Smalle weegbree (Plantago lanceolata) is een vaste plant. De grootte van de plant kan sterk verschillen, maar ze wordt maximaal 0,5 m hoog. De soort begint in West-Europa in de voorzomer te bloeien en er zijn tot in de herfst bloeiende exemplaren te vinden. De bladeren staan allemaal in een bladrozet. Ze zijn lancetvormig en in voedselrijke omstandigheden staan ze opgericht.

Smalle Weegbree

Onder schrale omstandigheden zijn ze kleiner, ronder van vorm en liggen ze plat tegen de grond. De aar staat op een gegroefde steel en is wat groen-bruinig van kleur. De bloei is van beneden naar boven waarbij eerst de stampers (protogynisch) en daarna de meeldraden zichtbaar zijn. De witte helmknoppen, die op de helmdraden relatief ver buiten de aar staan, steken hiertegen af. De bloempjes hebben doorschijnende kroonslipjes met een bruine streep. De bloempjes produceren drie zaden. De aar is bij planten in voedselarme omstandigheden korter en boller van vorm.

Smalle Weegbree2

De grootte van de plant kan sterk verschillen, maar ze wordt maximaal 0,5 m hoog. De soort begint in West-Europa in de voorzomer te bloeien en er zijn tot in de herfst bloeiende exemplaren te vinden. De bladeren staan allemaal in een bladrozet. Ze zijn lancetvormig en in voedselrijke omstandigheden staan ze opgericht. Onder schrale omstandigheden zijn ze kleiner, ronder van vorm en liggen ze plat tegen de grond. De aar staat op een gegroefde steel en is wat groen-bruinig van kleur. De bloei is van beneden naar boven waarbij eerst de stampers (protogynisch) en daarna de meeldraden zichtbaar zijn. De witte helmknoppen, die op de helmdraden relatief ver buiten de aar staan, steken hiertegen af. De bloempjes hebben doorschijnende kroonslipjes met een bruine streep. De bloempjes produceren drie zaden. De aar is bij planten in voedselarme omstandigheden korter en boller van vorm.

Bron: Wikipedia

 

Sleedoorn

De sleedoorn (Prunus spinosa) is een 2-6 m hoge struik uit de rozenfamilie (Rosaceae). De soort komt van nature voor in de Benelux, waar de plant vooral langs bosranden voorkomt. Het hout is zeer hard.

De opvallende bloei is voordat er bladeren zijn, van maart tot april, en de bestuiving vindt plaats door insecten, met name door de honingbij.

Sleedoorn

De vruchtzetting is vanaf augustus. De sleepruimen zijn zeer wrang, en worden pas lekker als de vorst eroverheen geweest is. De vruchten worden wel verwerkt in jam, vruchtenmoes, vruchtensap, likeur (sloe gin of patxaran), vruchtenwijn en brandewijn, bijvoorbeeld slivovitsj.

De plant vermeerdert zich door zaden en door wortelopslag. De sleedoorn is door zijn doorns redelijk beschermd tegen de vraat van grote grazers. Wanneer hij eenmaal aangeslagen is, neemt hij meer en meer ruimte in. Dit biedt dan tevens de gelegenheid aan bomen als de eik om tot wasdom te komen.

 Sleedoorn2

Sleedoornstruweel heeft een bijzondere natuurwaarde. Zo bieden de doornige takken een geschikte broedplaats voor zangvogels. Op bloeiende sleedoorn komen heel wat insectensoorten af, zoals honigbij, zweefvliegen en dagvlinders. Sleedoornpruimen zijn voedsel voor onder meer lijsters. Op sleedoorn komen de volgende dagvlinders voor: sleedoornpage, gehakkelde aurelia, kleine vos & dagpauwoog.

Bron: Wikipedia