Heggemus

De Heggenmus (Prunella modularis) is een zangvogel uit de familie van heggenmussen (Prunellidae).

Heggenmussen worden 14 centimeter groot, ongeveer even groot als de huismus, maar onderscheiden zich doordat de rugstrepen doorlopen tot op de kop terwijl de huismus daar grijs is. Deze vogel heeft duidelijke, donkerbruine strepen op de zijkant, lichtkleurige poten en een spitse snavel. Heggenmussen worden zelden of nooit in groepjes gezien. Het mannetje en het vrouwtje hebben hetzelfde verenkleed. Hij heeft een helder, metalig geluid, en zingt al vroeg in het voorjaar, vanaf februari. Minder vaak te horen in de zomer. Heeft zogenaamde 'liefdes-fluisterzang' in aanwezigheid van vrouwtje, maar laat ook een soortgelijke gedempte zang in het najaar horen. De fluisterzang is ook bekend bij de merel.

Heggemus

Ze verplaatsen zich op kenmerkende wijze: laag bij de grond onder struiken en heggen, scharrelend naar voedsel. Aan de scherpe snavel van de heggenmus is te zien dat het om een insecteneter gaat. In de winter eten ze ook kleine zaden.

Het broedseizoen van de heggenmus loopt van eind april tot in augustus. Jaarlijks hebben ze twee, soms zelfs drie legsels met elk 3-6 blauwachtige eieren. Het broeden duurt een kleine twee weken. Ze maken geen gebruik van nestkasten. Het nest wordt zelden hoger gebouwd dan op 2 meter, in een heg of struik. Heggenmussen hebben een bijzonder liefdesleven, waarbij zowel de mannetjes als de vrouwtjes meerdere partners kunnen hebben. Het komt ook voor dat meerdere mannetjes helpen om de jongen uit een nest groot te brengen.

Bron: Wikipedia

 

Grote Bonte Specht

De grote bonte specht (Dendrocopos major) is een vogel die tot de familie spechten (Picidae) behoort. Het is een talrijke en wijdverbreide standvogel in een groot deel van het Palearctisch gebied. Hier broedt hij in bossen en allerlei cultuurlandschappen. De grote bonte specht zoekt zijn voedsel in vrijwel alle vegetatielagen. In de zomer voedt hij zich voornamelijk met insecten en andere ongewervelden, in de winter vooral met plantaardig voedsel, zoals zaden van naaldbomen.

Grote bonte specht

In tegenstelling tot wat zijn naam doet vermoeden is de grote bonte specht een relatief kleine spechtensoort. Een volwassen exemplaar is doorgaans 20 tot 24 centimeter groot en weegt 60 tot 110 gram. De vleugelspanwijdte bedraagt 34 tot 39 centimeter.

Het verenkleed is aan de bovenzijde overwegend zwart en aan de onderzijde wit, met uitzondering van de rode anaalstreek. Enkele ondersoorten hebben ook wat rood op de borst. De vleugels hebben aan de bovenzijde grote, ovaalvormige witte schoudervlekken. De slagpennen hebben vijf of zes witte vlekken die zodanig zijn gerangschikt dat ze witte banden op de vleugels vormen. De drie paar buitenste staartveren zijn gebandeerd en duidelijk te zien wanneer de staart is gespreid. Net als bij de meeste spechten zijn de staartveren stug en dienen ze als extra ondersteuning tijdens het klimmen. De kop is overwegend wit op de zijkanten en de keel. Vanaf de snavel loopt de zwarte baardstreep door in een grillige Z-vormige zwarte vlek, die naar beneden naar de borst en naar achter tot in de nek loopt. Het voorhoofd en het gedeelte rond de ogen is wit, de kruin is zwart. Net als de meeste Europese spechten is de grote bonte specht seksueel dimorf en zijn de geslachten voornamelijk te herkennen aan de koptekening. Het mannetje heeft een rode vlek in de nek, terwijl het vrouwtje een geheel zwarte kruin heeft.

De iris is roodbruin gekleurd. De snavel is grijs en heeft fijne veren rond de neusgaten, om het inademen van fijn zaagsel te voorkomen. De tenen met krachtige klauwen zijn als bij veel spechten zygodactyl geplaatst: twee tenen staan naar voren en twee naar achteren gericht. De grijze huid op de poten is opmerkelijk dik, als bescherming tegen insectenbeten.

De juveniel kan worden verward met een middelste bonte specht.

Zowel mannelijk als vrouwelijke juvenielen hebben een grote rode kruinvlek en een roze anaalstreek. Hierdoor lijken ze sterk op de middelste bonte specht (Dendrocoptes medius), al heeft deze geen zwart in de kruintekening. De schoudervlekken van een juveniel zijn vaak nog gebandeerd.

Herken de grote bonte specht, een video van Kees Vanger

Bron: Wikipedia

 

Groene Specht

De groene specht (Picus viridis) is een vogel die tot de familie spechten (Picidae) behoort. Het is een talrijke en wijdverbreide standvogel in het grootste deel van Europa en komt ook voor in het uiterste westen van Azië. De specht is eenvoudig te herkennen aan zijn groene verenkleed, zijn zwart met rode koptekening en zijn typische, luide roep.

GroeneSpecht

De groene specht voedt zich voornamelijk met mieren, die hij voornamelijk op de grond zoekt. In tegenstelling tot veel andere spechtensoorten roffelt de groene specht slechts weinig op bomen.

GroeneSpecht3

 

Bron: Wikipedia

 

Groenling

De groenlinggroenvink of groninger (Chloris chloris synoniem:Carduelis chloris) is een zangvogel van de familie der vinkachtigen (Fringillidae). De vogel eet vooral zaden.

Een groenling is ongeveer 15 centimeter lang. Het mannetje is olijfgroen van kleur, vooral op de stuit. De rug heeft een bruine tint en de onderzijde is meer geelachtig. De randen van de vleugel en de meeste staartpennen zijn aan de basis helder geel. De dikke snavel is bijna wit en de poten zijn vleeskleurig. Het wijfje is minder intensief van kleur, zij is meer grijsgroen en haar geel in de veren is veel valer.

Groenling

Het voedsel bestaat voornamelijk uit jonge plantjes, zaden, haver, bessen, bladknoppen en soms ook weleens insecten. De jongen eten voornamelijk insecten zoals bladluis of fruitvliegjes.

Het nest bevindt zich in heggen en struiken of in altijdgroene planten. Het is gemaakt van takjes, twijgjes of worteltjes en afgewerkt met haren en veertjes. Het legsel bestaat uit vier tot zes witte tot lichtblauwe eieren met roestbruine vlekjes en hebben een broedtijd van 12 tot 14 dagen. De jongen worden door beide ouders verzorgd.

De vogel is vaak te vinden in parklandschappen met dichte bosjes of boomgroepen, met name in parken, tuinen, heggen alsook langs bosranden. In de winter als het voedsel schaars is, komen de groenlingen in gezelschap van andere vogelsoorten zoals de vinken, mezen, merels en spreeuwen op de voederplaatsen bij de huizen af.

Bron: Wikipedia

 

Goudvink

De goudvink (Pyrrhula pyrrhula) is een zangvogel uit de familie van vinkachtigen (Fringillidae) en komt voor in Europa en de gematigde delen van Azië. Het is een gedrongen vogel met een opvallend verenkleed. Het mannetje is van het vrouwtje te onderscheiden aan zijn felgekleurde rozerode onderzijde. Deze is bij het vrouwtje aanzienlijk valer gekleurd. De vogels vormen gewoonlijk in de herfst al broedkoppels en blijven dan tot het einde van de broedperiode bij elkaar.

Goudvink

De goudvink is een gedrongen vinkensoort. Een volwassen vogel heeft een lichaamslengte van 14 à 15 centimeter en een vleugelspanwijdte van 22 tot 29 centimeter. De noordse goudvink (P. p. puyrrhula) is een ondersoort die met een maximale lichaamslengte van 17,5 centimeter aanzienlijk groter is.

De goudvink heeft een relatief grote kop en geen duidelijk te onderscheiden nek. De bovenrand van de korte zwarte snavel loopt in één lijn met het voorhoofd. De goudvink heeft korte afgeronde vleugels en een rechthoekige staart.

De kopkap en kin van de goudvink zijn zwart gekleurd, net als de staart en de handpennen. De vogel heeft witte vleugelbanden en een witte stuit en anusstreek . Het grootste deel van het verenkleed verschilt echter bij het mannetje en het vrouwtje. Het mannetje heeft een blauwgrijze mantel en schouderpartij en een rozerode onderzijde. Bij het vrouwtje zijn de mantel en schouders bruingrijs en is het achterhoofd grijzer gekleurd. De onderzijde is aanzienlijk valer gekleurd en heeft slechts een roze zweem. Bij de noordse goudvink zijn bij het mannetje de blauwgrijze delen lichter grijs en de onderdelen helderder roze. Het vrouwtje van deze ondersoort heeft grijzere bovendelen.

De verenkleed van de juveniel lijkt voor het grootste deel op dat van het vrouwtje. Hij mist echter de zwarte kopkap en kin; de kop heeft dezelfde kleur als de vaalroze onderzijde.

De goudvink ruit tussen juli en oktober. In tegenstelling tot de meeste andere vinken kent het mannetje geen duidelijk te onderscheiden zomer- en winterkleed.

De goudvink kan in het veld worden herkend aan zijn typische verenkleed en zijn golvende vlucht. Het is geen schuwe vogel. Door het imiteren van zijn roep kan hij vaak dichterbij worden gelokt.

Anders dan de meeste vinken vormen goudvinken geen grote groepen buiten het broedseizoen. Gewoonlijk bevindt de goudvink zich in gezelschap van de partner of familieleden. In de winter zwerven goudvinken rond op zoek naar voedsel en foerageren zij regelmatig met andere vogels.

De roep van de goudvink klinkt als een zacht, klagend en licht aflopend diu diu. De zang is een zacht fluiten, regelmatig onderbroken door trillers en krassende geluiden. Tijdens het zingen wipt de staart vaak op en neer.

 

 

Bron: Wikipedia