Veldleeuwerik

De veldleeuwerik (Alauda arvensis) is een zangvogel uit de familie van leeuweriken(Alaudidae). Kenmerkend is dat hij al zingend naar grote hoogte stijgt, daar enige momenten zingend rondvliegt om vervolgens in stilte te dalen. De vogel bakent zo zijn territorium af.

Veldleeuwerik

Een volwassen veldleeuwerik heeft een formaat tussen 18-19 cm, de lengte zit tussen die van een huismus en een spreeuw. De vogel heeft een korte kuif, die hij plat kan leggen. In tegenstelling tot die van de kuifleeuwerik zit deze meer achteraan en is ze korter. Bij de juveniel is de kuif minder ontwikkeld, en is de schubtekening op de veren opvallend. De vogel heeft een puntige, forse snavel en een bruingeel verenkleed. In vlucht zijn twee witte banden aan de buitenste zijde van de staartpen te zien. Onderaan de vleugels is er een witte band.

undefined

De Leeuwerik (1869), John Gerrard Keulemans

Het voedsel bestaat uit zaden, klaverbladeren, rupsen, larven, regenwormen en kevers.

Het legsel bestaat meestal uit drie tot zes lichtgele, lichtgroene, lichtbruine of lichtgrijze eieren met paarsgrijze ondervlekken met grijze en bruine vlekken.

undefined

 

Trekvogel

Een trekvogel is een vogelsoort waarvan (vrijwel) alle individuen uit het broedgebied wegtrekken om op geruime afstand daarvan te overwinteren. Door in de herfst naar een zuidelijker overwinteringsgebied te trekken ontvluchten ze slechte omstandigheden (onder andere gebrek aan voedsel) in het broedgebied. Soorten als bijvoorbeeld boerenzwaluw, die helemaal afhankelijk zijn van vliegende insecten, hebben in de winter in Nederland en omgeving niets meer te zoeken. In de lente vindt de terugkeer plaats.

Een trekvogel wordt ook wel trekker, wegtrekker of migrant genoemd. Het tegenovergestelde van een trekvogel is een standvogel. Deze blijft wel in zijn broedgebied overwinteren.

 

Spreeuw

De spreeuw (Sturnus vulgaris) is een vogel uit de familie van de spreeuwachtigen (Sturnidae) uit de orde zangvogels (Passeriformes). Hoewel hij het hele jaar door te zien is, is het een trekvogel. De spreeuwen die wij hier 's zomers zien, zitten 's winters zuidelijker en onze winterspreeuwen bevinden zich 's zomers noordelijker.

Spreeuw

Het verenkleed is glanzend zwart met, vooral in de zon, een weerschijn van bronsgroen (kop en achterhoofd) en verschillende variaties purper. In de winter is het verenkleed duidelijker gespikkeld dan in de zomer. Behalve voor kenners is er eigenlijk nauwelijks onderscheid te maken tussen het mannetje en het vrouwtje. Omdat de veren van het wijfje wat groter en breder zijn, en omdat de uiteinden van de contourveren wit gekleurd zijn, zijn háár stippels van het winterkleed groter en staan bovendien wat dichter opeen. Jonge spreeuwen zijn grijsbruin met een lichte keel. Aan het eind van de zomer ruilen ze dit verenpak om voor dat van de volwassenen, zij het dat hun spikkels duidelijker zijn dan die van de oudere volwassenen die meer gemêleerd zijn.

De lengte bedraagt ongeveer 21 cm; met een spanwijdte van 37–42 centimeter en een gewicht van 70-80 gram.

Spreeuwen kunnen lang achtereen zingen. Het geluid dat ze hierbij maken klinkt vaak meer als een soort gekwetter dan een gefluit. Spreeuwen zijn goed in imiteren. In het onderstaande geluidsfragment valt een imitatie van een wielewaal te beluisteren. Behalve vogels imiteert de spreeuw ook omgevingsgeluiden. Zo kan het voorkomen dat spreeuwen die zich ophouden op spoorwegstations de geluiden aldaar nabootsen : van een binnenrijdende trein en het open- en dichtgaan van treindeuren tot het fluitje van de conducteur.

Spreeuwen gebruiken na de broedtijd gezamenlijke slaapplaatsen. Dit zijn soms rietvelden in natuurgebieden, maar soms ook grote bomen of gemakkelijk toegankelijke grote bouwsels in steden zoals treinstations of winkelcentra. In de loop van de herfst en de winter vormen zij daar vaak enorme groepen (zwermen) die gezamenlijk spectaculaire vliegshows ten beste kunnen geven in de buurt van deze gezamenlijk gebruikte slaapplaatsen. De aantallen kunnen oplopen tot 100.000 individuen.

Bron: Wikipedia

 

Staartmees

De staartmees (Aegithalos caudatus) is een zangvogel uit de familie staartmezen (Aegithalidae). Hij behoort niet tot de familie van de kool- en pimpelmezen (Paridae); staartmezen vormen een eigen familie.

Staartmees

Een volwassen staartmees heeft een totale lengte van 13 tot 16 centimeter, inclusief de lange, smalle staart van 6 tot 10 centimeter. De vleugelspanwijdte is 16 tot 19 centimeter, wat relatief klein is voor een zangvogel. Hij heeft een rond lichaam, een korte, stompe snavel en lange, slanke poten. De donkere ogen zijn bij sommige vogels omrand met een felgekleurde oogring.

De staartmees dankt zijn pluizig uiterlijk aan zijn veren die hij meestal opgezet heeft. Het verenkleed aan de bovenzijde is zwart en wit en aan de onderzijde wit. Veel ondersoorten hebben bovendien roze en/of grijze tinten over het hele verenkleed. Over de gehele lengte van de staart loopt een witte streep.

Het kleed van geslachten is gelijk. Jonge vogels ondergaan voor hun eerste winter een complete rui die leidt tot het volwassen verenpak.

Staartmezen leven doorgaans in groepen met een hechte sociale structuur. De grenzen van hun voedselterritorium wordt door de groep verdedigd tegen soortgenoten. Buiten het broedseizoen vormen staartmezen groepen van drie tot zestig vogels.

In het voorjaar bakenen de staartmezen hun territorium af en trachten ze indringers buiten te houden. Als ramen (of autospiegels) een spiegelbeeld weerkaatsen, is het mogelijk dat staartmezen wekenlang gedurende lange tijd tegen het raam komen fladderen of pikken om de vermeende indringer af te houden.

De staartmees voedt zich voornamelijk met insecten en andere ongewervelde dieren. Hij is erg actief tijdens het foerageren en hangt vaak ondersteboven aan twijgen om bij zijn prooi te kunnen komen. Soms hangt de staartmees aan één poot om met het andere verder te kunnen reiken. Het is niet bekend of ze voedsel opslaan.

Staartmezen in een kolonie houden contact met elkaar door zachte klikgeluiden en korte trillers, zoals een hoog herhaald tzie-tzie en een scherp tsierr. Het lied bestaat uit een verzameling van diverse contactgeluiden.

Het nest is een ingewikkelde bal met een opening aan de bovenzijde en wordt gemaakt van zachte materialen als veren en spinrag. Koppels zijn monogaam en worden bij het broeden vaak bijgestaan door andere volwassen vogels uit de kolonie die geen eigen broedsel hebben of waarvan deze is mislukt. Een broedende staartmees moet zijn staart over zijn rug leggen als hij op de eitjes zit. Het legsel bestaat uit acht tot twaalf witte of roze eieren met rode vlekjes en stippen.

Bron: Wikipedia

 

Roodborst

De roodborst of het roodborstje (Erithacus rubecula) is een zangvogel uit de familie Muscicapidae (vliegenvangers). Hij waagt zich dicht bij huizen, vooral 's winters. Verder is het een zeer talrijke broedvogel van grote tuinen, parken en bossen.

Roodborst

Het is een vrij gedrongen vogeltje en zowel mannetjes als vrouwtjes hebben een opvallende bruinrode tot oranje keel. De staart is roodbruin, de rug bruin en de buik lichtgekleurd. De zang is het hele jaar te horen. Hij begint 's ochtends te zingen als het nog donker is. Bij gevaar stoot hij de kreet 'tsik' uit. Een bijzonderheid van de roodborst is dat ook de vrouwtjes zingen, vooral in de herfst. Jonge vogels hebben een gespikkelde kop en borst. Het vogeltje is 14 cm lang. Tegen soortgenoten zijn zowel mannetjes als vrouwtjes heel agressief. Zowel in de zomer als in de winter verdedigen zij hun territorium fel.

Roodborst2

Het roodborstje eet voornamelijk op de grond levende insecten (vooral kevers) en slakken, wormen en spinnen. Van de herfst tot vroeg in de lente vormen wormen, fruit en bessen een belangrijk deel van zijn dieet.

Bron: Wikipedia